1

Spookstad zonder muren

Nr. 24 zomer 2022

Aan het eind van 1672 geldt Den Haag als de onveiligste plek van Holland. Nergens wordt de nabijheid van de Franse soldaten die het land zijn binnengedrongen zo sterk gevoeld als hier. De opperbevelhebber van het Franse leger heeft gezworen dat hij de stad persoonlijk zal vernietigen. De Hagenezen verwachten elk moment een aanval.

Door Janna Toepoel

In het Rampjaar staat Den Haag algemeen bekend als een ‘onverdedigbare stad’. Direct na de Franse inval, in juni 1672, oppert raadpensionaris Johan de Witt de regeringszetel naar Amsterdam te verhuizen. Hij beseft dat de hofstad niet te redden is als de Fransen Holland bereiken. Amsterdam is volgens hem een ‘stercke stadt, gelegen in een plat lant aen de see (…), welgefortificeert, voorsien van genoeghsame (…) ammunitie van oorlog.’

Voor Den Haag geldt het tegenovergestelde: Er zijn geen verdedigingswerken en nauwelijks militairen. De stad heeft niet eens muren. Alleen een vier meter brede singel, het begin van een nooit voltooid verdedigingswerk, beschermt het politieke hart van Nederland. Het is dus niet verwonderlijk dat veel inwoners van de stad op de vlucht slaan. Terwijl het Franse leger – met zo’n 120.000 soldaten het grootste dat Europa tot dan toe heeft gezien – de Republiek onder de voet loopt, stroomt de hofstad leeg.

De regenten vertrekken als eersten. Zij hebben veel te verliezen en zien hun rijkdom niet graag in Franse handen vallen. In de zomer van 1672 stuurt de Haagse elite massaal haar spullen naar het goed verdedigde Amsterdam. Volgens een verslag van een tijdgenoot ligt ‘de Amstel vol schuiten, hoog opgetast met de meubels en kostbaarheden’.

Als steeds meer regenten hun spullen achterna reizen, implodeert de bestuurlijke macht. Raadpensionaris de Witt heeft grote moeite om alle politieke posten te bemannen en de orde te handhaven. In Den Haag regeert de angst. De stad wordt van twee kanten bedreigd: achter de Hollandse Waterlinie liggen de Franse soldaten en men verwacht in Scheveningen elk moment een aanval van de Engelse vloot. De aanblik van vluchtende regenten wakkert de paniek onder de bevolking aan. Velen volgen het voorbeeld van de bestuurders en verlaten de onverdedigbare hofstad.

Een mand wortels voor een gulden

De exodus van de Haagse bovenklasse heeft een grote uitwerking op het openbare leven in de stad. Van de ongeveer 17.000 inwoners zijn er 2000 – 12 procent – werkzaam als dienstmeid of lakei. Nu de regenten vluchten, stort die arbeidsmarkt als een kaartenhuis ineen. Ambachtslieden die luxe goederen produceren, zijn hun klandizie kwijt. Hetzelfde geldt voor de uitbaters van chique winkels; in 1672 heeft in Den Haag niemand nog behoefte aan pruiken, dure stoffen of sieraden. Duizenden mensen raken werkloos en zijn aangewezen op de bedeling.

Intussen veroorzaakt de oorlog prijsstijgingen en voedseltekorten. Margaretha Turnor, een edelvrouw die naar Den Haag is gevlucht, klaagt in een brief aan haar man dat alles ‘onweersprekelijk duur’ is. Voor een mand wortels betaalt ze nu een gulden; voorheen was dat zes stuivers. De prijs van konijnen is op de Haagse Varkenmarkt bijna verdubbeld. Margaretha probeert te bezuinigen, maar moet ‘alle weeck veel gelt uitgeefe’. Bovendien hebben haar kleinkinderen en verschillende leden van haar huishouding hoge koorts, en ‘het siecke van de kinder en oude mensen heeft al meede veel gekost’.

De Riviervismarkt halverwege de zeventiende eeuw. In het Rampjaar viel het gewone leven Den Haag stil en werden levensmiddelen schaars en peperduur.
Schilderij van Jan Steen, ca. 1652/Collectie Haags Historisch Museum

Margaretha behoort tot de rijkste vrouwen van de Republiek. Als zíj al last heeft van prijsstijgingen, dan is de misère voor de ‘gewone’ Hagenees nog onnoemelijk veel groter. In vredestijd besteedt een ambachtsman gemiddeld 44 procent van zijn inkomen aan voedsel; gedurende het Rampjaar loopt dat op tot 75 procent. Voor huur, voor kleding en voor brandstof blijft dan nauwelijks geld over. In de winter van 1672 sterven dan ook veel Hagenezen aan een combinatie van ondervoeding, ziekte en kou.

De kerk schiet het verarmde deel van de bevolking te hulp. De diaconie distribueert honderden zakken rogge en duizenden (oude) broden onder de armste inwoners, maar kan verder niet veel doen. Er is simpelweg te weinig voedsel om te verdelen. Bedelaars die zich bij de kerken verzamelen, worden noodgedwongen met lege handen weggestuurd. Zij zwermen uit over het platteland, op zoek naar boeren die nog rogge of gort verkopen. Volgens Margaretha gaan rond Den Haag ‘dagelijks zoveel arme mensen langs de wegen dat je het nauwelijks gelooft’.

Straf van God

Het vertrek van de regenten heeft niet alleen een economisch effect; het zet ook veel kwaad bloed onder de bevolking. Kort na de Franse inval in de zomer van 1672 wordt Den Haag al overspoeld door onheilspellende berichten: de IJssellinie houdt geen stand en de ene na de andere stad valt voor de vijandelijke overmacht. Ondertussen kiezen de mannen die de verdediging van de stad zouden moeten leiden het hazenpad. Terwijl het Franse leger oprukt, vullen de straten zich met de koetsen van de rijken.

Er zijn weliswaar ook regenten die op hun post blijven, maar het zijn hun vluchtende collega’s die de publieke opinie bepalen. De regenten vormen een voor de hand liggende zondebok voor een bevolking in paniek. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de verdediging van de Republiek; een taak waarin ze nu afgrijselijk falen. Daarbij wordt de oorlog gezien als een straf van God, uitgelokt door Nederlanders die zich overgeven aan luiheid, feesten en tabak drinken, zoals roken wordt genoemd.

‘Heer, de inwoners van dit land hebben huizen voor allerhande goed, hofsteden vol van allerlei vermaak… de pronk, pracht en praal steigert tot in de hemel,’ verzucht een predikant vlak na de Franse oorlogsverklaring. Vanzelfsprekend zijn de regenten de grootste schuldigen. Zijn zij niet immers de ‘wijsten, treffelijksten en rijksten, [die lijden aan] grootsheid, hooghartigheid en weeldezucht’?

Den Haag ligt er halverwege de zeventiende eeuw kwetsbaar bij: er zijn nauwelijks militairen en geen verdedigingswerken – de stad heeft niet eens muren.
Haags Gemeentearchief

Duizenden pamfletten verspreiden deze boodschap en hitsen het volk op. ‘Men roept niets anders dan verraad en dat het land is verkocht,’ schrijft Margaretha Turnor in de zomer van 1672. De haat jegens regenten is zo enorm dat Johan de Witt de inwoners van zijn eigen land meer vreest dan het Franse leger en de Engelse oorlogsvloot. Hij stelt dat ‘ons grootste quaat niet de macht off de progressen van den vyandt [is], maer de generaelen opstandt, de ongehoorsaemheydt ende wederspannigheydt van de borgeren ende ingesetenen in de steden’.

Sleden met kannonnetjes

Zijn vrees wordt tijdens de eerste oorlogsweken bevestigd. In de Witts eigen stad Den Haag komt het openbare leven volledig tot stilstand. Er wordt niet meer gewerkt; arbeiders en ambachtslieden slaan op de vlucht of zoeken hun heil in de kerk om te bidden voor het behoud van hun stad. De inwoners van Den Haag keren zich tegen de machthebbers. Voor de woningen van de regenten vormen zich woedende spreekkoren; de ruiten van het statige Haagse huis van de markies de Montbas worden ingegooid.

Te midden van alle paniek en chaos probeert een handjevol regenten de stad voor te bereiden op een aanval. De Franse veroveringstocht is na een paar stormachtige eerste weken weliswaar vastgelopen, maar de inwoners van Den Haag vertrouwen er niet op dat de Waterlinie standhoudt. In alle haast worden enkele verdedigingswerken opgetrokken.

De bomen op de Koekamp worden gekapt. Van het hout timmert men palissaden. Op de toegangswegen naar de stad werpt men versperringen op. Kolonel Pieterson, een Hagenaar met een verleden bij de marine, richt een vrijwillige compagnie voor burgers op. Men laat 48 sleden uitrusten met kleine kanonnetjes, zodat zij de Fransen op een bevroren Waterlinie nog kunnen bevechten.

Bovennatuurlijke hulp

Houten palissaden en een burgercompagnie kunnen echter niet veel uitrichten tegen het enorme leger van Lodewijk XIV. Om de stad te redden is bovennatuurlijke hulp nodig. De Hagenezen doen daarom hun best om God gunstig te stemmen. In 1672 worden verschillende ‘bededagen’ afgekondigd, waarop de bevolking Zijn hulp moet afsmeken. Aan de vooravond van de invasie bidt zij voor vrede. Als die geen stand houdt, vraagt men God om scherpe wapens en de overwinning.

Daarnaast lijkt alle rampspoed te inspireren tot vrijgevigheid. De oorlog is immers een straf van God, en een straf kan worden afgekocht. Uit de boekhouding van de Haagse diaconie blijkt dat de burgerij sinds de Franse inval vrijgeviger is dan ooit. In 1672 wordt met collectes 53.823 gulden opgehaald; ruim tienduizend gulden meer dan in de jaren daarvoor en daarna. Tegelijkertijd ontvangt de kerk significant minder geld uit erfenissen – een teken dat de rijkste inwoners Den Haag ontvlucht zijn.

Alle bededagen, collectes en haastig opgetrokken verdedigingswerken ten spijt, ziet het er in de winter van 1672 voor de inwoners van Den Haag niet gunstig uit. De graaf van Luxembourg, opperbevelhebber van het Franse leger, heeft gezworen dat hij de stad persoonlijk zal vernietigen. Hij heeft een leger van achtduizend soldaten samengetrokken in Woerden en staat op het punt om de bevroren Waterlinie over te steken. Hij is van plan om in één keer door te stoten naar Den Haag, om dat ‘als een Carthago tot den grond toe (…) te verdelgen en tot asch te verbranden’.

Het gerucht van die belofte is het Franse leger al vooruitgesneld. Den Haag is in rep en roer. Het stadsbestuur roept alle weerbare mannen op een wapen gereed te houden, maar men beseft dat het een ongelijke strijd zal worden. ‘Als het er op aan zou komen, dat God verhoede wil – wat zou het helpen?’ schrijft Margaretha somber aan haar man. ‘Elk zou naar zijn eigen huis lopen en de rest ten beste geven.’ De meeste Hagenaars lijken haar pessimisme te delen. Terwijl de temperatuur blijft dalen, vertrekken steeds meer mensen naar Amsterdam.

In de val

Op 29 december gebeurt waar iedereen al maanden bang voor is: de Fransen breken door. Midden in de nacht beginnen in Den Haag de kerkklokken te beieren. Mensen stromen uit hun huizen de straat op. Leden van de burgerwacht spoeden zich naar het Binnenhof, waar ze worden doorverwezen naar de verschillende verdedigingswerken. Men blokkeert de toegangswegen – beide kanten op. Burgers die proberen de stad te verlaten, worden hardhandig tegengehouden. ‘Alles was in zulke roer dat het mij niet licht vergeten zal…’ schrijft Margaretha over die nacht. ‘Ik was ten einde raad en wist niet wat ik doen zou.’

Als in Den Haag de noodklokken luiden, bevindt de hertog van Luxembourg zich met de helft van zijn leger aan de Hollandse kant van de Waterlinie. Een deel van zijn mannen heeft hij moeten achterlaten: het vriest niet meer en het ijs is eigenlijk al te dun geworden om een zwaarbewapend leger te dragen. Met koppige volharding heeft Luxembourg zijn aanval doorgezet, maar nu, beseft hij, zit hij in de val. Als de dooi doorzet kan hij straks niet terug de Waterlinie over en vormt hij een makkelijk doelwit voor de Hollanders. Doorstoten naar Den Haag is geen optie meer.

Zijn terugtocht leidt langs de dorpjes Bodegraven en Zwammerdam, waar de hertog zijn woede koelt op de bewoners. Een tijdgenoot beschrijft hoe de Fransen de bevolking van Zwammerdam afslachten: ‘In die brandende huysen hoorde men ‘t naare geschreeuw van veele opgeslooten menschen, die als benauwde katten [tegen] de muuren opfloogen, en met pieken weder te rug wierden gestooten.’ Luxembourg laat zijn koning tevreden weten: ‘Het is mij niet gelukt Den Haag te verwoesten, maar ik geloof er wel in te zijn geslaagd angst voor uwe majesteit in te boezemen.’

Het bericht dat de Fransen zich hebben teruggetrokken, bereikt Den Haag de volgende ochtend, Oudejaarsdag. Het blijde nieuws gaat gepaard met verhalen over het lot van Bodegraven en Zwammerdam. De Franse gruweldaden maken diepe indruk, en de inwoners van Den Haag zijn dankbaar dat God hen met de invallende dooi heeft willen redden. Ze weten het nog niet, maar het zwaarste gedeelte van het Rampjaar is voorbij. Hoewel de oorlog zich nog tot 1679 voortsleept, zullen de vijandelijke legers Den Haag nooit meer zo dicht naderen. De stad zonder muren heeft het Rampjaar overleefd.

Briefwisseling

Margaretha Turnor was getrouwd met Godard Adriaan van Reede en vrouwe van Amerongen. Die was veel in het buitenland op diplomatieke missies. In het Rampjaar vlucht Margaretha naar Amsterdam en Den Haag, waar ze verblijft in haar huis aan de Kneuterdijk. De brieven die zij hierover schrijft aan haar echtgenoot vormden de basis voor Luc Panhuysens standaardwerk over het Rampjaar.

Meer lezen

Moordbranders in de Republiek. Het Rampjaar door de ogen van Andries Schoemaker, juni 167 -november 1673 doorDoedens en Liek Mulder(2022)

De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt door Luc Panhuysen (2005)

Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte door Luc Panhuysen (2009)

Hoofdfoto: Op 12 juni trekt Lodewijk XIV bij Lobith de Republiek binnen. In Den Haag regeert de angst. Schilderij van Adam Frans van der Meulen uit 1672-1690/Rijksmuseum Amsterdam

Facebook
Twitter
LinkedIn

Het lentenummer is verschenen!

Dit nummer is verkrijgbaar in de Haagse boekhandels en tijdschriftenwinkels voor € 7,50 per exemplaar. Wil je geen uitgave missen, neem dan een abonnement en ontvang vier nummers voor € 31,50.
Nieuw nummer
Sluit Menu