Nassauplein 30, de eetkamer van het echtpaar J.M. Pijnacker Hordijk-Wieseman in 1905.
Haags Gemeentearchief

Leeg en zonder ziel. Den Haag in de romans van rond 1900

Nr. 23 voorjaar 2022

Uit de Haagse literatuur rond 1900 is bij velen vooral Couperus bekend. Maar er waren meer auteurs die ‘Haagse romans’ schreven. De boeken beelden de stad veelal af als een decor van decadentie, verveling en loos vermaak, waarin jonge vrouwen hun weg moesten zoeken.

Rond 1900 kreeg verhalend proza wel eens ondertitels mee als ‘Een Haagsche roman’, ‘Een Haagsch verhaal’, ‘Oorspronkelijk Haagsche roman’ of ‘Haags leven’. Er zijn veel Haagse auteurs, maar niet elke roman van een geboren Hagenaar is een ‘Haagse roman’. Om welke boeken gaat het hier, en wat is er zo Haags aan?

In mijn boek Hartstocht achter de horren bespreek ik de ‘Haagsheid’ van enkele romans en verhalen uit de periode tussen 1885 en 1914. In veel van deze boeken figureert Den Haag als een klinische omgeving, waarin we de interacties en ontwikkelingen kunnen volgen van ‘nerveuze’ of anderszins van de ‘normale wereld’ vervreemde personages, alsof het een wetenschappelijk experiment betreft. Nervositeit was in die dagen een vooral aan vrouwen toegeschreven karaktertrek die gekenmerkt werd door onrust en psychische instabiliteit.

Terugkerende en met elkaar verweven thema’s zijn: de hokjesgeest en het standsbesef – met die typisch Haagse nadruk op het wonen op zand of op veen, op het Nassauplein of in de Hugo de Grootstraat; de hypernervositeit, verveling en het verval; de hypocrisie en de ‘hartstocht’.

En passant krijgen we unieke inkijkjes in het Haagse stadsleven rond 1900. Vaak wordt de stad enerzijds als een beklemmende en gejaagde wereld gecontrasteerd met een rustbrengende plattelandsomgeving, en anderzijds beschreven als een pretentieus, koel en saai provinciestadje — wat de flanerende hoofdpersoon uit Henri van Boovens De Fraaie Comedie. Een Haagsch verhaal uit 1912 herhaaldelijk schamper aanduidt als ‘de kleine stad Den Haag’.

Nuffige freules en nette winkelmeisjes

Haagse romans zijn dus realistische romans, waarin de stad een meer dan marginale rol speelt, met personages die we als ‘typisch Haags’ kunnen kwalificeren: van deftige baronnen tot stijve bedienden, van nuffige freules tot nette winkelmeisjes. Eugenie Boer schreef een beknopt overzicht van dit genre, en Janne van der Vegt stelde er een bundel over samen onder de titel Haags Parfum. De stad in honderd romans en verhalen. Het zijn verhalen die zich niet alleen afspelen tegen een onmiskenbaar Haagse achtergrond, maar die bovendien ‘geheel eigenaardige Haagsche toestanden en Haagsche persoonlijkheden voor de verbeelding roepen’, zoals Jan ten Brink, voorganger en leermeester van Couperus, schrijft in een bespreking van diens Eline Vere.

In het gegoede Den Haag rond 1900 kende iedereen elkaar, ‘en men ontmoette er overal dezelfde menschen, criant vervelend’. Haags Gemeentearchief

Het Haagse stadsbestuur mocht graag spreken van een ‘stad van weelde’. Den Haag, schrijft Eugenie Boer, ‘was in de negentiende eeuw een bijzondere stad. De aanwezigheid van hof, adel en corps diplomatique creëerde een sfeer die uniek was voor ons land. De welstand, het grote aantal freules en jonkers en het daarmee verbonden sociale leven met de vaak zo dwingende etiquette oefende een speciale aantrekkingskracht uit op de buitenstaander. Het leven was er chiquer dan elders in Nederland en de dames mooier gekleed. Bewondering was het gevolg maar tegelijkertijd prikkelde die situatie tot kritiek en behoefte aan ontmaskering. In de romans over Den Haag wordt de fascinatie voor de stad en de mensen beschreven’.

Dodenstad

Er is dus ook sprake van kritiek. In de vroegste Haagse romans, die van Jan ten Brink, komt dit vooral naar voren in het thema van bedriegers en aan lager wal geraakte aristocraten. Deze bewegen zich op de Haagse huwelijksmarkt, op zoek naar rijke erfdochters, maar houden er in het geniep maîtresses op na. Het contrast tussen schone schijn en rauwe realiteit spreekt al uit de ondertitel van ten Brinks De schoonzoon van mevrouw De Roggeveen. Wie hij scheen – en wie hij was uit 1872-73, en uit de ironische aanhalingstekens in Eene schitterende “carrière” (1881). Stadschroniqueur Johan Gram debuteerde in 1876 als romancier met Een Haagsch fortuin en Marcellus Emants in 1885 met Goudakker’s illusiën. Een verhaal. Ook deze titels spreken boekdelen.

‘Zoo ik dan íets ben, ben ik een Hagenaar’ — deze uitspraak van Couperus is alom bekend. De schrijver van Haagse romans als Eline Vere. Een Haagsche roman, De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan… staat in Eugenie Boers overzicht centraal. Eline Vere werd van juni tot december 1888 als feuilleton gepubliceerd in het zeer Haagse dagblad Het Vaderland, alvorens het jaar daarop in boekvorm te verschijnen. Het was de eerste roman met een Haagse ondertitel.

Het Den Haag van Couperus lijkt een stad waarin iedereen iedereen kent, in elk geval in de zogenaamd hogere kringen. Maar zoals veel van zijn tijdgenoten zag Couperus onze stad als klein in de zin van bekrompen, een decor van decadentie, verveling en loos vermaak. In zijn novelle Een illusie uit 1892 laat hij de mannelijke hoofdpersoon aan zijn vriendin schrijven: ‘Den Haag is mij een stad geworden als een doodenstad, leêg en (…) zonder ziel’. Eline Vere’s rondzwervende neef Vincent krijgt al na twee weken genoeg van Den Haag: ‘het was er kleinsteedsch; iedereen kende elkander, tenminste van aanzien, en men ontmoette er overal dezelfde menschen, criant vervelend.’

Schijn-klets-en-babbel Den Haag

‘Den Haag bleef toch vooral de stad van de fraaie façades waarachter veel lelijks schuil ging’, schrijft Boer. ‘De hof- en diplomatenstad Den Haag zou een mentaliteit bevorderen van schone schijn en onoprechtheid. Wie zich daar thuis bij voelde, deed er zijn voordeel mee; voor de anderen was het schadelijk. De Haagse romans klaagden dit gegeven aan.’ Het Den Haag van Couperus is voornamelijk het ‘nette’ Den Haag. In de ‘mindere’ buurten komen de personages uit zijn romans niet of nauwelijks.

Andere schrijvers van Haagse romans uit die tijd waren onder meer Henri Borel en Jeanne Reyneke van Stuwe, de echtgenote van Willem Kloos. Zij wijdde zelfs een zestiendelige romancyclus aan de stad: Zijden en keerzijden. Hierin worden, overigens zonder veel literaire pretentie, onder meer de Haagse winkelstand, de ambtenarij en dat typisch Haagse instituut Sociëteit De Witte beschreven.

Een door Eugenie Boer niet genoemde schrijfster is de indertijd veel gelezen, maar door literatuurcritici weinig geprezen Cornélie Noordwal. Zij laat ons in haar tijdens haar leven razend populaire maar nu helaas vrijwel vergeten Haagse romans een heel andere kant van de stad zien dan Couperus. Over één aspect zijn ze het echter wel min of meer eens. In Intra Nos. Een familieroman uit 1902 heeft de mannelijke hoofdpersoon het over ‘het schijn-klets-en-babbel Den Haag, waar de lui op je neerkeken als je jas wat kaal werd’. Zijn jongere zuster, die schrijfster wil worden en droomt van verre reizen zegt: ‘Je trok den Haag uit als een benauwd jasje, dat je niet paste en nooit gepast had…’

Theetafel-novelliste

Cornélie Noordwal schreef naast enkele blijspelen en korte verhalen veertien romans, waaronder een zestal meisjesboeken. De overige werden door de critici van die tijd afgedaan als ‘damesromans’. In bijdragen aan het vrouwenweekblad De Hollandsche Lelie gaf zij blijk van haar sociale bewogenheid, met name haar betrokkenheid bij werkende vrouwen.

Cornélie Noordwal, ca 1910. De Joodse schrijfster zette zich met humor en compassie in voor sociale gelijkwaardigheid en streed tegen antisemitisme.

Negen van haar romans spelen zich af in Den Haag, waarmee zij in aantal alleen wordt overtroffen door Reyneke van Stuwe. In 1904, kort na de publicatie van haar drie tot dan toe meest lezenswaardige boeken, Ursule Hagen, Intra Nos en De winkeljuffrouw uit l’Oiseau d’Or. Chapeaux pour dames et enfants, werd Noordwal in het Algemeen Handelsblad een ‘onderhoudende theetafel-novelliste’ genoemd. Maar zowel aan deze als aan nog enkele van haar latere romans doet zo’n denigrerende benaming geen recht.

De kracht van Noordwal ligt in een over het algemeen pretentieloze vlotheid van stijl, met name in de dialogen, in een combinatie van relativerende humor en rationele compassie en vooral in haar psychologisch inzicht. Hoofdthema’s in haar romans zijn, naast niet altijd conventioneel vlot verlopende liefdesgeschiedenissen, de gelijkwaardigheid van mensen, ook al behoren ze tot verschillende maatschappelijke niveaus. Ook besteedt zij veel aandacht aan de belevingswereld van het kind en aan het belang van een harmonieus gezinsverband.

In haar boeken strijden sterke jonge vrouwen met meer of minder succes tegen de boosaardigheid, nuffigheid en Haagse bluf van hun zusters en andere seksegenoten, en tegen de betweterigheid en dwingelandij van vaders, broers en aspirant huwelijkspartners. Ook komt in bijna elke Haagse roman van Noordwal op zijn minst één personage voor met een koloniale (Oost- of West-Indische) achtergrond; eveneens een typisch Haags thema.

‘De wijven’

De vrouwelijke hoofdpersoon in Intra Nos, Iris van Rhenen, van goeden huize met liefhebbende ouders, is gefortuneerd, aantrekkelijk, behaagziek, artistiek en zwaarmoedig — in veel opzichten een tegenhanger van Eline Vere. In Ursule Hagen en Greet Hemming laat de schrijfster, zelf van Joodse afkomst, haar heldinnen zich teweerstellen tegen het antisemitisme van die tijd. In het vilein-satirische De nieuwe mevrouw Garvliet betoont zij zich een bewonderaarster van de humor en het pathos van Charles Dickens. Mathilde Polenius is een ontroerende psychologische roman over het problematische liefdesleven van een wat oudere Haagse musicienne.

Noordwals meest sociale roman is het in 1977 nog in ingekorte vorm heruitgegeven De winkeljuffrouw, dat ons met de nodige humor meeneemt in de wereld van het toenmalige Haagse winkelpersoneel. In een passage uit dit boek lijken de werelden van Louis Couperus en Herman Heijermans elkaar te ontmoeten.

Nora Dutoit en Jo Priem zijn twee van de twaalf verkoopsters in L’Oiseau d’Or, een chique Haagse dames- en kinderhoedenwinkel op de Plaats. De meisjes komen via kameniersters veel geheimen te weten over hun werkgeefsters in de Haagse beau monde, ‘betreffende huwelijksontrouw; huiselijke oneenigheden; zonderlinge hartstochten, uitvloeisels van verfijnde weelde; manies.’ De vaak veeleisende en hoog van de toren blazende klanten worden door de winkelmeisjes achter haar ruggen ‘de wijven’ genoemd.

Ezeldrijven

Op zeker moment vraagt een dame in de winkel om een Kruger-model hoed. De Boerenoorlog tegen de Britten in Zuid-Afrika deed indertijd de politieke gemoederen hoog oplaaien. De meeste Nederlanders steunden de Transvaalse Boeren, aangevoerd door Paul Kruger. Kennelijk werd het dragen van een ‘Krugerhoed’ hiervan bij sommige dames een modieus symbool.

Dan wordt de winkel betreden door een freuletje, dat volgens verkoopster Jo Priem, ‘nooit iets scheen te zien dan de punt van haar eigen neus die in de hoogte stak, en zichzelf het eenige ding op aarde toeleek. Met een hoog, ‘gebiedend’ stemmetje zegt zij: ‘Ik wou zoo’n chapeau Boër zien.’ Jo schiet toe om te helpen, en zegt met een ironie die door de freule niet wordt gevat: ‘We hebben een mássa soorten. Kijkt u eens: hier heeft u er een van het huis Dutoit uit Parijs. Heel chique.’

‘Uit Parijs? Komt dát ding uit Parijs?’ ‘Ja freule, u begrijpt: nu iedereen daar vecht, hebben ze geen tijd om hoeden te maken. De menschen doen daar nu niets dan bidden en vechten. De fabrieken zijn gesloten, maar nu hebben ze de échte modellen van dáár, ziet u, freule, gestuurd naar ’t huis Dutoit-Prièm-Herdèr in Parijs, en dáár hebben wij ze nu vandaan.’

De freule is kennelijk overtuigd, want ze plaatst een bestelling: ‘Ah zoo, geef mij dien echten paille [strogele] daar … nee, dien anderen wil ik niet hebben … ça ne vaut rien … bocht. Bezórgen. Nassauplein. Freule Croos van Meerwijk … ’s avonds na zevenen. O ja, een carton. Een doos. Doe er een doos bij. Il me faut un carton … absolument.’

‘Jo Priem boog onderdanig, steeds met haar liefste gezicht, en zweefde achter de freule aan naar de deur, de commissie terwijl opschrijvend.’ Dit gaan achter een klant werd in L’Oiseau d’Or ‘het ezeldrijven’ genoemd.

Een scène als deze kan alleen maar voorkomen in een Haagse roman…

In Den Haag gesitueerde romans zijn ook na de Eerste Wereldoorlog nog wel gepubliceerd, maar vaak hadden zulke boeken zich ook wel elders kunnen afspelen. ‘Den Haag democratiseerde,’ zo besluit Eugenie Boer haar overzicht, ‘en werd geleidelijk aan steeds meer een gewone stad.’ Maar in de boeken van auteurs als Couperus en Noordwal is veel te herkennen dat zelfs nu nog typerend is voor Den Haag.

Wim Tigges is auteur van Hartstocht achter de horren. Haagse romans rond 1900 (2019).

Hoofdfoto: Nassauplein 30, de eetkamer van het echtpaar J.M. Pijnacker Hordijk-Wieseman in 1905. (Haags Gemeentearchief)

Meer lezen:
‘De Haagse roman’ door Eugenie Boer in Den Haag. Geschiedenis van de stad, deel 3: Negentiende en twintigste eeuw onder redactie van T. de Nijs & J. Sillevis (2005).

Haags parfum, de stad in honderd romans en verhalen onder redactie van Janne van der Vegt en Kees Ruys (2006).

Facebook
Twitter
LinkedIn

Het lentenummer is verschenen!

Dit nummer is verkrijgbaar in de Haagse boekhandels en tijdschriftenwinkels voor € 7,50 per exemplaar. Wil je geen uitgave missen, neem dan een abonnement en ontvang vier nummers voor € 31,50.
Nieuw nummer
Sluit Menu