Groepsportret van een gezelschap op de fiets Cornelia Hendrika Jonker (toegeschreven aan). 1880-1920.

Ruim baan voor de fiets

Nr. 16 zomer 2020

Waar ze nu niet meer weg te denken zijn uit het Haagse straatbeeld, was de fiets in de negentiende eeuw nog een fenomeen. Fietsen was een sport beoefend door welgestelde leden van de elite, die zich uitleefden in het verenigingsleven van hun rijwielclubs.

Door Marchien den Hertog

Ruim baan voor de fiets. Dat is de ambitie van het gemeentebestuur. Fietsen is schoon, gezond, efficiënt – en bovendien een van de grote liefdes van de huidige wethouder van mobiliteit, Robert van Asten. Met betere routes en parkeermogelijkheden moet Den Haag een echte fietsstad worden, zodat de Hagenaars zich in 2040 twee keer zo veel met de fiets verplaatsen als nu. Ook pakt de gemeente onveilige kruispunten aan en verlaagt de maximum snelheid voor gemotoriseerd verkeer op tientallen wegen naar 30 kilometer per uur.

Racefietsen, E-fietsen, bakfietsen, kinderfietsen – ze zijn niet meer uit het straatbeeld weg te denken. Maar als de eerste fietsen halverwege de negentiende eeuw de Haagse straten aandoen, zijn ze een curiosum. Fietsen is duur en daarom een hobby van de elite. De eerste fiets in Nederland zou in 1865 uit Frankrijk zijn geïmporteerd door de Haagse Otto Baron Groeninx van Zoelen. Het was een rijwiel van de Fransman Michaux, de eerste fiets met trappers.

Den Haag heeft nog een paar andere fietsprimeurs. Ooggetuigen vertellen over hoogtepunten en dieptepunten in de vroege fietsgeschiedenis van de hofstad.

Cirque vélocipède

Die eerste jaren is de fiets nog zo bijzonder dat hij een attractie vormt op de Haagse kermis. Zo meldt Het Vaderland in mei 1878:

De draaimolens maken het Buitenhof niet meer vervelend; als voor hen de vergelijking niet te vererend was, zouden wij bijna zeggen dat de cirques voor vélocipèdes hen in goede zin hebben vervangen. ’t Is ook gedraai, maar welk een verschil! Niet bewegingloos op een onooglijke leeuw of een ónmogelijk paard; maar flink werkend op een nette vélocipède kan men bij T. Huisken een toertje maken. Dat men er zich kostelijk amuseert, getuigen de vrolijke gezichten van hen die het cirque verlaten en ook wij gaan lachend heen, ofschoon we de benen in lang zo vlug niet enige minuten achtereen hebben bewogen.

Het gedraai is overigens niet zonder risico, want geregeld schrijven kranten over mensen die van hun fiets vallen en hun been breken of een enkel kneuzen in het voorwiel. Fietsen is überhaupt nogal gevaarlijk in deze tijd. Zeker op de hoge bi, u weet wel dat ijzeren gevaarte met een gek hoog voorwiel en klein achterwiel, is afstappen een enorme onderneming – en het risico dat de berijder over het stuur heen vliegt bij een beetje remmen aanzienlijk.

Fietsertje pesten

Bovendien ontstaat er al snel onenigheid met andere weggebruikers. In 1885 wordt in Den Haag een motie ingediend om het fietsen op alle geasfalteerde straten te verbieden, maar die haalt het niet. Fietsers pesten blijft echter een aangenaam tijdverdrijf, blijkt uit de volgende anekdote in De Kampioen:

Twee heren op een tandem kwamen Zondag van den Deijl naar Den Haag rijden en haalden een rijtuig in. Zij waarschuwden met hun hoorn, de koetsier kijkt om, en daar er voldoende ruimte was en men de koetsier had gewaarschuwd, passeerden zij het rijtuig aan de linkerkant. Ter hoogte van de voorwielen van het rijtuig gekomen, bemerkten zij tot hun schrik dat de koetsier zijn paard naar links liet aanhouden en moesten zij nu noodzakelijk vallen. De tandem was in een treurige toestand; de rijders echter kwamen er door een gelukkig toeval nogal goed af.

Gelukkig wordt de tandem gevolgd door een heer op de nieuwerwetse safety-fiets, die aangedreven door een ketting geen hoog voorwiel meer nodig heeft en dus veel veiliger is. Hij schakelt een veldwachter in. Met de zo verkregen inlichtingen maakt de burgemeester proces-verbaal op, ‘en wij hopen, dat de koetsier een flinke les zal krijgen’.

Een schone vrucht

Al snel ontstaan er in Den Haag verschillende fietsclubs, met dynamische namen als Rapiditas of Excelsior. De ontmoeting op een zondagse rijtoer van de Haagse club Ooievaar met een rijwielvereniging uit Haarlem in de lente van 1883 leidt tot de oprichting van de illustere ANWB. Op 22 april geven ze het treffen een vervolg, herinnert een clublid zich in De Kampioen.

Van daar gingen wij in statige processie (twee aan twee, onder leiding van die strengen ceremoniemeester Webster, tempo ongeveer 8 kilometer per uur) naar Hillegom, waar wij in het herbergje door de onvergetelijke ‘Piet’ Bijvoet op de hem eigen half dwaze, half ernstige wijze welkom werden geheten en ons de eerewijn werd aangeboden. Hierop volgde de gewone tocht, waarbij het natuurlijk aan incidenten niet ontbrak, want toen ter tijde ging niemand naar huis zonder twee of driemaal te zijn gevallen. Op deze bijeenkomst werd het eerste zaad gezaaid, waaruit later die schone vrucht, de Algemeene Nederlandsche Wielrijders-Bond voortsproot.

Op 10 juni is er een tweede bijeenkomst in uitspanning Zomerzorg te Leiden. Het idee is aanvankelijk om samen wedstrijden te organiseren, maar meegesleept door het gezamenlijk enthousiasme besluit men ter plekke om naar Duits en Engels voorbeeld een heuse fietsersbond op te richten. Om het Nederlandse karakter te borgen wordt eenstemmig aangenomen:

…dat alle Franse en Engelse uitdrukkingen zouden verdwijnen. Men zoude niet op een velocipede of bicycle, maar op een rijwiel rijden en wie zijn plicht zover vergat, dat hij van een der woorden velocipede, bicycle, velocipedist, race, etc. gebruik maakte, die moest als straf een rondje betalen voor al de commissieleden.

Bij de eigenlijke oprichtingsvergadering in Utrecht op 1 juli 1883 sneuvelt deze bepaling echter al snel.

Ook werd niet die orde gehandhaafd, die men van een vergadering gewoon is, maar toch mag ik zeggen, dat diezelfde vrolijke stemming heerste, die men bij haast alle – ik mag misschien zeggen alle – bijeenkomsten van wielrijders waarneemt. Maar een ding geschiedde en daarmede was de toekomst van den Bond verzekerd – het reglement werd op een breede, zeer vrijgevige basis vastgesteld en de contributie zeer laag gesteld. Vooral het eerstgenoemde heeft enorm tot de bloei van den Bond bijgedragen en heeft verhinderd, dat de jammerlijke tweedracht, die men in België en Duitschland ziet, ook bij ons wortel schoot.

Velours fietspakje

Al in 1884 wordt een vrouw lid van de wielrijdersbond. En In 1893 mag de hofstad zich zelfs verheugen in een van de eerste rijwielverenigingen voor dames, genaamd Honi soit qui mal y pense. Het betekent ‘schande aan degene die er iets slechts van denkt’, en dat is niet zonder reden.

Die eerste jaren vindt men vrouwen op een fiets maar niks. Ze zouden er lelijke beenspieren van krijgen en onvruchtbaar van worden. Maar feministe Aletta Jacobs, is een hartstochtelijk fietser en de fiets – plus bijbehorende kleding (een broek!) – wordt zo al snel een praktisch symbool voor het feminisme.

Op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid die in 1898 opent aan de Scheveningseweg beschrijft arts Catharina van Tussenbroek zich vervelende meisjes die zich door te fietsen weer levenslustig en gezond voelen. De presidente van die tentoonstelling Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk schijnt de Haagse straten onveilig te maken in een velours fietspakje.

Maar de vooroordelen zijn hardnekkig. In 1894 schrijft ‘een damesbondlid’ zelf dat ze niet zo snel aan bondtochten zal deelnemen en legt jonge dames de vraag voor:

Gelooft ge, dat deze deelneming de wielersport door dames zal bevorderen? Mijn antwoord is, neen, zeker niet, evenmin als het aannemen van een kleding die te zeer afwijkt van de gewone en zondigt tegen de heersende begrippen van kuisheid, evenmin als een luidruchtige wijze van zich wielrijdende te gedragen, evenmin als het aannemen van mannelijke allures en het gebruiken van jongensachtige uitdrukkingen. Reeds door wiel te rijden breekt men met de conventie. Door alleen te rijden doet men het, door met niet verwante jongelui te rijden doet men het, door met getrouwde heren te rijden doet men het. Zolang het geen gebruik is, dat men in gezelschap van dozijnen onbekende heren gaat wandelen of schaatsen rijden, daagt men de publieke opinie te zeer uit, door het op de velocipede te doen. Men geeft stof tot praatjes, tot beoordelingen en veronderstellingen, die, als men ze hoorde, ons vrouwelijk gevoel zouden kwetsen.

Modderpoel

Aan de Wassenaarseweg, dezelfde weg waar nu het statige hoofdkantoor van de Algemene Nederlandse Wielrijders Bond is gevestigd, wordt in 1885 onder veel belangstelling de eerste landelijke wielerwedstrijd gehouden in de categorieën bicycles (1750 meter), tricycles (1000 meter), langzaam rijden (50), kunst- en handicaprijden. Clubs uit Haarlem, Utrecht, Leiden, Rotterdam, Zwolle, Arnhem en Brummen doen mee.

Een lid van de Haagsche velocipedeclub legt de 1750 meter af in 3 minuten en 59 seconden en wint de gouden medaille. Maar na drie wedstrijden gooit een enorme stortbui roet in eten.

In een ogenblik was de overigens zeer harde baan in een modderweg herschapen. Dames en heren toeschouwers hielden nu op hun beurt een wedstrijd, wie namelijk het eerst onder de opgeslagen tentjes kon komen. Menigeen had gaarne de velocipède-rijkunst machtig geweest om per snelwieler zijn woning te bereiken.

Ettelijke flessen

Zoals al blijkt uit het ANWB-verslag vormt de ‘derde helft’ een belangrijke aantrekkingskracht voor de fietsclubs. Onderweg wordt uitgebreid koffie gedronken en gedejeuneerd, al dan niet onder het consumeren van de nodige alcoholica. In 1890 rijdt een groep Brusselaren van Roosendaal naar Den Haag, een tocht van 125 km.

Nauwelijks waren de heren Zaterdagavond 6 April te Rozendaal uit de trein gestapt, of zij werden op Nederlandse bodem verwelkomd door de heren Lips en de Bruijn uit Breda welke kennismaking door het doen knallen van ettelijke flessen werd gevierd.

De volgende ochtend ontmoet men bij Dordrecht de Rotterdamsche Wielrijdersvereeniging.

De voorstelling der wederzijdse leden was spoedig afgelopen en weldra was de stoet, nu tot ongeveer 80 aangegroeid weer op mars. Rotterdam was spoedig bereikt en in ‘t hotel Leijgraaf verenigden zich Belgen en Hollanders om de vrolijke dis. De edele schuimwijn uit de oude Franse Koningstad parelde alras in de fijn geslepen bokalen en triomf der vreugde stijgt ten top, daar blijkt dat de maaltijd de Belgen door de Rotterdamse W. V. is aangeboden. Op deze onverwachte gastvrijheid moest nog eens ferm worden gedronken en niemand laat zich daarbij onbetuigd. Hoe de Belgen en Rotterdammers hun stuur nog hebben weten recht te houden, toen zij daarna te zamen naar Den Haag togen, is ons een raadsel.

Altijd maar molens

Twee jaar later is een groep van tachtig Belgen die naar Den Haag fietst via Breda en Dordrecht een stuk minder gecharmeerd van de noorderburen. In de Revue Vélocipédique Belge gruwelen ze van de mensen die de Haagse straten op zondagavond ‘overstromen’:

De straatjongens zijn agressief en onbeschoft en alleen door kalm te blijven konden onze vrienden een vechtpartij voorkomen. Wat de meisjes betreft: hun onbeschaamdheid en brutaliteit tarten de grootste fantasie; onze vrienden hebben ons alle pikante details verteld. Het publiek lijkt een vijandige houding te hebben ten opzichte van fietsers.

Heel Nederland maakt eigenlijk een trieste indruk:

Een trieste klamheid. Wij zijn niet gewend om enkele meters onder zeeniveau te leven, en deze immense vergezichten van weilanden die in de verte uitlopen in een eindeloze hoeveelheid molens, steeds dezelfde weilanden, steeds dezelfde molens, die kleine dorpjes met minuscule huisjes van rode baksteen die drijven op het water, geven ons een gevoel van somberheid en dood.

Meenig schoon kijkje

De Hagenaars denken er gelukkig zelf anders over, zo blijkt uit een poëtisch verslag over een strandrit naar de Wassenaarse Slag.

Een stevige Zuidenwind hielp ons bij het rijden, zodat we zonder veel moeite een flinke gang er in hielden. De zon die in dit jaargetijde laag blijft, zelfs midden op den dag, geeft aan de duinen een brede schaduw, zodat deze als een mooi vast silhouet tegen de fijn getinte herfstlucht uitkomen. Wij beklimmen, terwijl we de machines beneden laten, een dier steile hellingen en genieten een prachtig panorama in de richting van de hofstad, die achter de grillig gevormde duinen met al haar torens en gebouwen oprijst. Wij overrijden honderden schelpen die een helder knappend geluid geven. Af en toe ontmoeten we jeugdige bewoners uit de aan de kust liggende dorpen. Zij laten natuurlijk niet na hun op- en aanmerkingen ten beste te geven. We rusten even te Wassenaar en gaan daarna langs de anderen kant der duinen, de mooie Wassenaarse weg, stadwaarts, onderweg grote vluchten patrijzen uit hun ‘dolce far niente’ opjagende. Het Haagsche bos met zijn mooie herfsttinten geeft ons nog menig schoon kijkje.

Facebook
Twitter
LinkedIn

Het lentenummer is verschenen!

Dit nummer is verkrijgbaar in de Haagse boekhandels en tijdschriftenwinkels voor € 7,50 per exemplaar. Wil je geen uitgave missen, neem dan een abonnement en ontvang vier nummers voor € 31,50.
Nieuw nummer
Sluit Menu