Amare

Iedereen moet van muziek kunnen genieten

Nr. 21 najaar 2021

Niets zo elitair als klassieke muziek, zou je zeggen. Maar ook al komt het Koninklijk Huis regelmatig luisteren, het Residentie Orkest is een echt stadsorkest. Het speelt op plekken door de heel Den Haag en probeerde al vroeg zijn muziek voor alle lagen voor de bevolking toegankelijk te maken.

De zaal was tot aan de nok toe gevuld met verwachtingsvol publiek. Onder luid applaus verscheen dirigent Henri Viotta op het podium. Hij stapte op de bok, sloeg zijn partituur open, keek z’n musici welwillend aan en verhief zijn dirigeerstok. Even was het stil en toen klonken de eerste maten van Tsjaikovsky’s Vierde Symfonie. Met dit feestelijke concert op 20 november 1904 in het Gebouw voor Kunsten & Wetenschappen aan de Zwarteweg in Den Haag was de geboorte van Het Residentie Orkest een feit.

Natuurlijk werd er al sinds mensenheugenis achter de duinen gemusiceerd door amateurs en professionals die hier en daar concerten gaven. Maar de belangstelling van de Haagse bevolking voor de muziekbeoefening was niet overmatig groot. De notabelen van de stad vonden het echter de moeite waard om de ontwikkeling van kunst en cultuur financieel te steunen.

Een bijzondere gebeurtenis was het bezoek van de familie Mozart aan de hofstad.

In 1765 had vader Leopold Mozart een uitnodiging gekregen van prinses Carolina, de zus van stadhouder Willem V, om met zijn muzikale zoon en dochter op te treden in de Oude Doelen aan het Toernooiveld. Vanuit Engeland, waar ze aan het hof hadden gemusiceerd, kwam Leopold met zijn echtgenote, de 9-jarige Wolfgang en de 14-jarige Nannerl in augustus 1765 via België naar Den Haag.

De concerten van Nannerl en Wolfgang hadden veel succes. Alleen al het verblijf van deze beroemde familie in Den Haag maakte diepe indruk op de bevolking. Duidelijk bleek dat het muzikale wonderkind Wolfgang het muziekleven in de Hofstad een impuls gaf. Dat was belangrijk voor de concurrentie met Amsterdam. Daar was men op cultureel gebied veel verder, wat veel Hagenaars een doorn in het oog was.

Architect Hendrik Berlage ontwierp al in 1910 een concertzaal voor het orkest, maar zijn plan verdween in een bureaula. Het Nieuwe Instituut

Verpozingsconcerten
In 1896 kwam componist en dirigent Henri Viotta naar de residentie om directeur te worden van het Koninklijk Conservatorium. Hij nam zich voor om het muziekleven in de stad verder tot bloei te brengen. Met zijn elan en doorzettingsvermogen kreeg hij van alles voor elkaar. Zo vormde hij een ensemble dat onder zijn leiding in de theaterzaal van de Dierentuin bij het Malieveld optrad ter gelegenheid van de kroning van prinses Wilhelmina. Dit Haagse muziekgezelschap was de voorloper van het huidige Residentie Orkest.

Een orkestklas in het conservatorium onder leiding van Henri Viotta in 1901. Het ensemble was een voorloper van het Residentie Orkest.
Haags Gemeentearchief

Viotta was onvermoeibaar. Naast zijn werk als componist, muziekdocent en dirigent bouwde hij het ensemble verder uit tot een heus symfonieorkest met zo’n 65 musici. Het zich steeds verder uitbreidende orkest speelde vaak in het Gebouw voor K(unsten) & W(etenschappen) aan de Zwarteweg. In die zaal werd in 1904 Het Residentie Orkest officieel ten doop gehouden. De Hagenaars waren opgetogen, eindelijk beschikten zij over een ‘eigen’ orkest.

Viotta vond dat iedereen van muziek moest kunnen genieten, niet alleen de welgestelden met een dikke portemonnee. Daarom werden er tussen de middag kortdurende concerten georganiseerd: de zogeheten ‘verpozingsconcerten’. Het idee bleek een schot in de roos. De belangstelling, ook van de arbeidersklasse, was groot; wellicht zou het op die manier lukken de kloof tussen rijk en arm geleidelijk wat te verkleinen.

Het lichte klassieke repertoire viel uiteindelijk zo in de smaak dat men eind jaren dertig voor die programma’s een andere geschikte locatie vond: de Houtrusthallen. De akoestiek bleek er verrassend goed en voor drie kwartjes kon je al naar binnen om te luisteren naar een middag- of avondconcert.

Fluwelen strijkersklank
Gaandeweg sloeg het orkest z’n vleugels verder uit. Het werd bekend om zijn ‘fluwelen strijkersklank’ en trad steeds vaker op buiten Den Haag. Onder de naam ‘The Hague Philharmonic’ ging het orkest op tournee in het buitenland.

Toen Viotta het wat rustiger wilde aandoen, vond hij in 1917 in Peter van Anrooy de ideale opvolger om het dirigeerstokje over te nemen. Met regelmaat stonden er ook gastdirigenten voor het orkest, zoals in de jaren dertig de wereldbefaamde Arturo Toscanini, die uitgenodigd werd om naar Den Haag te komen en daar positief op reageerde. Wat een eer dat hij het orkest wilde dirigeren! Musici en publiek waren wild enthousiast. Bovendien bleek de aanwezigheid van deze grootheid enorme reclame voor de hofstad, waardoor de kas flink gespekt werd. In Amsterdam keek men inmiddels met schele ogen naar het succes in Den Haag.

De oorlogsjaren gingen niet ongemerkt aan het orkest voorbij. Joodse musici verdwenen en de werkzaamheden kwamen uiteindelijk stil te liggen. In 1949 bloeide het orkest weer op en werd Willem van Otterloo als chef-dirigent aangesteld. Een belangrijke rol speelden de twee concertmeesters Herman Krebbers en Theo Olof, die in die tijd ook geregeld met het eigen orkest als solist optraden. De veelzijdige violist Willem Noske is eveneens enige tijd concertmeester geweest.

Bij hun 25-jarig jubileum in 1970 toont dirigent Willem van Otterloo een gouden dirigeerstaf aan concertmeesters Herman Krebbers en Theo Olof. Links burgemeester Kolfschoten. Fotobureau Thuring/Haags Gemeentearchief

Onder Van Otterloo werden de eerste grammofoonplaten opgenomen en sloot het orkest platencontracten met Decca en Philips. In 1974 nam Van Otterloo afscheid van het orkest. Na hem kwamen onder anderen Jean Martinon, Hans Vonk, Jaap van Zweden en Evgeny Svetlanov op de bok te staan.

Haags gemeenteambtenaar
Het Residentie Orkest is in binnen- en buitenland bekend vanwege het vertolken van eigentijds repertoire. Vaak verschenen er composities op de lessenaars waarvan de inkt nog nat was. Al sputterden de musici bij de aanblik van zoveel noten wel eens tegen, de uitvoeringen waren altijd succesvol. Het kwam regelmatig voor dat het gevraagd werd om een stuk uit te voeren dat voor een ander orkest onspeelbaar was. Met name voor blazers en slagwerk was dat een hele uitdaging. Verder verleende het orkest regelmatig zijn medewerking aan operaproducties, koorconcerten en dansvoorstellingen.

Musici zijn geen grootverdieners. Lange tijd werd er alleen betaald als men daadwerkelijk gespeeld had. Een zomer zonder concerten betekende geen salaris en dan moest het orkestlid elders op zoek naar werk. Vaak lukte dat in het buitenland, bijvoorbeeld in een Kurkapelle, maar het was een onzeker bestaan. Vooral de wat oudere orkestmusicus voelde zich verantwoordelijk voor zijn gezin en wilde liever een vast inkomen.

In de vijftiger jaren kwam er financiële steun vanuit de gemeentelijke- en rijksoverheid voor de Nederlandse orkesten. Die voorzag zelfs in een oudedagvoorziening en een weduwen- en wezenpensioen. De musici gingen vanaf die tijd als ‘Haagse gemeenteambtenaren’ door het leven – een status die ze eigenlijk maar niks vonden. De kwalificatie ambtenaar paste niet bij het ‘verheven’ beroep van een musicus. Al met al bleef het salaris geen vetpot en werd daarom door velen ‘de maandelijkse belediging’ genoemd.

In rokkostuum op de fiets
Al snel trad het Residentie Orkest op tijdens de Haagse zomerfestivals. Het Kurhaus in Scheveningen leende zich daar goed voor. De toeristen wilden na een dagje zonnen op het strand in de avond best wel wat cultureel vertier. De orkestleden zelf hadden geen zomervakantie: zij moesten ’s avonds hun gezinnen op de camping achterlaten en zelf met het instrument op de rug in rokkostuum naar het Kurhaus fietsen

Op een eigen zaal heeft het orkest lang moeten wachten. Weliswaar had bouwmeester Hendrik Berlage in 1910 voor Den Haag een prachtige muziektempel ontworpen, maar daar werd niets mee gedaan. Om één of andere reden verdween zijn ambitieuze ontwerp waarschijnlijk in een bureaula van het stadhuis.

Het uit 1874 daterende Gebouw voor K. & W. leek een vast tehuis. De zaal had allure, hoewel de akoestiek tot frustratie van de musici verre van optimaal was. Toen het gebouw in 1964 in brand stond, ging dat nieuws als een lopend vuurtje door het orkest. Het was er niet rouwig om dat het pand niet te redden bleek. Maar waar zou het voortaan spelen?

De Prins Willem Alexander zaal in het nieuw gebouwde Nederlands Congresgebouw kwam in beeld. Maar die was eigenlijk alleen geschikt voor sprekers. Ondanks verschillende aanpassingen kwam de klank van het orkest niet goed over het voetlicht. Doordat de repetities vanwege kostenbesparing elders plaatsvonden, bijvoorbeeld in de mooie Nieuwe Kerk waar weer te veel galm was, was het lastig om een juiste balans tussen strijkers en blazers te vinden.

Dr. Anton Philips Zaal
Langzaam rijpte het plan om zelf een concertzaal te bouwen. Een geweldig idee, maar niet simpel uit te voeren. De gemeente Den Haag wilde de grond aan het Spui gratis beschikbaar stellen. Maar de bouw van de zaal moest het orkest zelf maar zien te bekostigen.

Leden van het Residentie Orkest demonstreren in 1975 voor een eigen concertzaal in het centrum. Stokvis (Meyer)/Haags Gemeentearchief

Toenmalig directeur Ben van der Meer liet zich door dit bericht niet ontmoedigen en pakte door. Er volgde een lange periode van onderhandelen, sponsors en geld zoeken, waarbij de orkestleden zich niet onbetuigd lieten. Ze werkten onbezoldigd mee aan de productie van grammofoonplaten, waaronder het befaamde album 400 jaar Nederlandse muziek. Ze speelden in kleine ensembles tijdens de pauzes van de concerten om geld op te halen. Ook verkochten ze ‘bouwsteentjes’ aan het publiek: een soort gebakjes zonder veel smaak, die vanwege het goede doel toch gretig aftrek vonden. Toen koningin Beatrix een keer te gast was, doneerde ze spontaan een bedrag, waarvoor ze geld leende uit de portemonnee van iemand uit haar gevolg.

1974: Na afloop van een ‘kussenconcert’ in de Kurzaal (waarbij mensen op de grond zitten) kunnen kinderen kennis maken met de orkestleden en hun instrumenten. Het Residentie Orkest heeft altijd geprobeerd laagdrempelig te blijven.
Stokvis (Meyer)/Haags Gemeentearchief

Alle inspanningen werden uiteindelijk beloond: in 1987 stond de nieuwe Dr. Anton Philips Zaal aan het Spui. Het openingsconcert met de Sacre du Printemps van Igor Stravinsky onder leiding van Hans Vonk zal menigeen nog vers in het geheugen liggen. Toen was nog niet bekend dat het gebouw 28 jaar later weer gesloopt zou worden. In afwachting van de voltooiing van de nieuwe muziekzaal in Amare bivakkeerde het orkest een aantal jaren in het tijdelijk opgetrokken Zuiderstrandtheater.

Inmiddels gaan alle betrokkenen ervan uit dat het nieuwe gebouw, waar ook plek zal zijn voor het Koninklijk Conservatorium en het Nederlands Danstheater, vanaf november aanstaande voor heel Den Haag een aanwinst zal zijn. En net zo verheugend is dat er dan met de Duitse Anja Bihlmaier voor het eerst een vrouwelijke chef-dirigent voor het orkest staat.

De wijken in

Zoals de arbeidersklasse in de jaren dertig goedkoop naar concerten kon, probeert het Residentie Orkest nog steeds zijn publiek te verbreden: door een afwisselende programmering van klassiek tot populair, met bijzondere series, soms in combinatie met toneel of dans of door de zogeheten ‘cross-overs’, een combinatie van verschillende muziekstijlen. De orkestleden gaan de wijken in, naar buurtcentra of scholen. Ze spelen, vertellen over muziek en stimuleren leerlingen zelf een instrument op te pakken. De reacties zijn verrassend positief.

Facebook
Twitter
LinkedIn

Het lentenummer is verschenen!

Dit nummer is verkrijgbaar in de Haagse boekhandels en tijdschriftenwinkels voor € 7,50 per exemplaar. Wil je geen uitgave missen, neem dan een abonnement en ontvang vier nummers voor € 31,50.
Nieuw nummer
Sluit Menu